Menu

Jaar 2020

 

Mmwerk

We kennen het gezegde wel, `Wie het kleine niet eert, is het grote niet weerd`, vandaar even aandacht voor de hele kleintjes binnen de fauna. En dan doel ik op mmwerk, zo van 2 mm tot een halve cm.

Nu zijn de greenkeepers ook druk met mm werk wat betreft het gras van de greens bijvoorbeeld. Maar binnen de flora en fauna zijn deze dwergen iets anders, maar zeker niet minder belangrijk. Ze zijn onderdeel van de grote, brede basis van de voedselketen en ook daar geldt, ‘klein, maar fijn’ en ze komen in duizendtallen voor om al die hongerige magen hoger op de ladder te vullen. En wij als golfers, wij zien er weinig tot niets van! Zo klein zijn ze, mmwerk! Maar binnen de geldende processen van voortplanting, overleving en processen als humificatie zijn ze van levensbelang.

Laten we eens een zestal groepen nader bekijken, hieronder vliegen, zespotigen (springstaarten), halfvleugeligen (luizen) en snuitkevers.

Springstaarten - 1 - 6 mm


Foto: Dicyrtomina ornata

Deze misschien toch wel wat vreemde groep behoort tot de zespotigen, in tegenstelling tot de vierpotigen (gevleugelde insecten) en lijken op basis van hun monddelen meer verwant aan schaaldieren. Ze worden ‘springstaarten’ genoemd omdat ze met behulp van hun staart of springvork, verstopt onder het lichaam, kunnen springen (tot wel 8 cm ver). Ze leven hoofdzakelijk in de strooisellaag waar ze zich bezighouden met de humificatie, het maken van compost. Oplettende en scherpe ogen kunnen ze waarnemen op palen, hekwerken, bewegwijzeringborden e.d.

 
Foto: Dicyrtoma fusca                                                   Foto: Dicyrtomina saundersi

 

 

Wenkvliegjes - 2,5-3.5 mm

Vanwege de trillende beweging van de vleugels, als deze op een kleine wesp of vliegende mier gelijkende vliegjes op bladeren zitten, worden ze ook wel wappervliegen genoemd. Opvallend ook is de zwarte punt op de doorzichtige vleugel. Ze komen nagenoeg overal voor en ook deze kleintjes zijn actief op alles wat gehumificeerd wordt, van uitwerpselen tot rottend organisch materiaal.

 

Foto's: Sepsis spec.

 

 

Bladuizen – 2-5 mm

Bladluizen zijn plantensapetende insecten, zonder vleugels en treffen we dus aan op planten, op blad, bloem, stengel of wortels. Hier en nu hebben we het vooral even over zwarte bladluis. Kenmerkend zijn met name de op het achterlijf voorkomende, schuin rechtopstaande buisjes waaruit ze zoet en plakkend vocht afscheiden, zgn ‘honingdauw’ waar weer mieren gek op zijn. Binnen de 15 tot 20 generaties per jaar komen voor de verspreiding ook gevleugelde generaties voor.

 
Foto: Zwarte Bladluis - Aphis gossypii                             Foto: Zwarte Bonenluis - Aphis fabae

 

 
Foto's: Kornoeljeluis - Anoecia corni 

 

 
Foto's: Aphidoidea indet.

 

Fruitvliegen – 2-3 mm

Deze groep van kleintjes onder de vliegen is misschien wel de bekendste voor elke golfers, tot binnenshuis in de keuken. Zo ook binnen de onderzoekswereld die zich bezig houdt met de genetica. Zoals de naam al aangeeft treffen we ze vaak en veel aan in relatie met fruit en ander organisch afval, maar ook op de bloemen rijkelijk aanwezig opzoek naar nectar. De meest bekende soort is wel de bananenvlieg.

 
Foto's: Lauxaniidae - Meiosimyza spec.

 

 
Foto's: Suzuki-fruitvlieg - Drosophila suzukii

 

Halmvliegen – 2-3 mm

Deze fraaie, geel gekleurde kleine vliegjes met zwarte strepen worden ook wel fritvliegen of grasvliegen genoemd. In grote aantallen (er zijn veel soorten), komen ze in het late najaar nog voor op bloeiende planten. Daarna trekken ze zich terug in spelonken, gaten en kieren of in schorsspleten om te overwinteren.

 
Foto's: Thaumatomyia spec.

 

Snuittorren -2-4 mm

De hier door mij aangehaald dwerg is de aardbeibloesemkever of frambozensnuittor, zwartbruin en met lengtestrepen over het lijf. De opvallende lange antennes hebben knotsvormige uiteinden. Te vinden op nectarrijke bloemen, maar eet ook bloembladen.

 
Foto: Anthonomus rubi

 

Kijk, luister en geniet! 

Paddenstoelen

 
Vliegenzwam.                                                               Plooivoetstuifzwam.

 

De laatste dagen kunnen we met de regelmatig nog aanwezige zon-uren, heerlijk genieten van diverse soorten paddenstoelen op de baan, zowel in de rough als langs de bosranden.

Het is al vaker gezegd en geschreven dat de voor ons zichtbare paddenstoelen de vruchtlichamen zijn van veel soorten van schimmels. Het grootste deel van deze schimmels zit onder de grond of in het hout van levende en/of dode bomen en struiken. Dat bestaat uit schimmeldraden of met een duur woord, mycelium.

 
Parasolzwam.                                                               Bruine bundelridderzwam.

 

De vruchtlichamen of zoals wij zeggen, de paddenstoelen zijn er om voor het voortbestaan van de schimmel sporen te verspreiden, minuscuul kleine zaadjes.

 
Geribbelde satijnzwam.                                                  Hazenpootje.

 

Waarom of waarvoor die schimmels? Het zijn de vuilnismannen in de natuur, maar ook de parasieten of zelfs de bondgenoten. Dit is afhankelijk van de groep waartoe de paddenstoel behoort. De opruimers van afvalstoffen zijn de zogenaamde saprofieten. De ziekmakers zijn de parasieten en de bondgenoten de groep van de mycorrhiza-paddenstoelen. Deze soorten werken samen met bv. een boomsoort en leveren in ruil voor suikers, andere voedingsstoffen en water.  

 
Vaal mosklokje.                                                            Zwerminktzwam.

 

 

 
Vroege franjehoed.                                                       Bleke franjehoed.

 

 

 
Zwartsneesatijnzwam.                                                   Vliegenzwam.

 

 

 
Dooiergele mestzwam.                                                   Gewone berkenboleet.

 

   

 
Russula.                                                                      Parelamaniet.

 

 

 
Franjehoed.                                                                  Vliegenzwam.

                                                            

 

 
Vliegenzwam.                                                                Gewone knolparasolzwam.

 

 

 
Gewone knolparasolzwam.                                             Grote parasolzwam.

 

 


Vliegenzwam.

 

Probeer geen oefenslag uit op een paddenstoel maar geniet van de schoonheid ervan.

Kijk, luister en geniet! 

 

 

Zweefvliegen

Met nog mooie zonnige dagen worden we in de rough nog steeds getracteerd op fraaie vertegenwoordigers van de zweefvliegen. Van deze grote groep vliegen komen op de golfbaan veel soorten voor die vooral bekend zijn als echte bloembezoekers, maar dan wel als de zon schijnt. De larven eten veel bladluis.

Zoals de naam al doet vermoeden, zweven ze vaak (als een helikopter) rond of boven de bloem, zoals deze snorzweefvlieg op de foto hieronder.

 

Nederland telt ca. 300 inheemse soorten. En net als alle insecten worden we ook hier geconfronteerd met een grote diversiteit in soorten en maten. Binnen deze diversiteit is het uiterlijk soms verwarrend en kunnen ze ons doen denken aan vliesvleugeligen zoals wespen, bijen of hommels, maar dat zijn viervleugeligen.

Met hun twee vleugels (één paar) zijn de zweefvliegen er duidelijk van te onderscheiden. Ook hebben zweefvliegen géén taille, hebben drieledige onbeweeglijke antennes, bijna ronde grote ogen en een wendbare vlucht, waarbij ze perfect stil kunnen hangen. Verder vallen de geaderde vleugels op en is er verschil tussen mannetjes en vrouwtjes.

Waar treffen we momenteel nog zweefvliegen aan in de baan? Bijna altijd en overal op bloeiende planten en struiken waar ze zich nog te goed doen aan nectar en stuifmeel.

 

De bessenbandzweefvlieg (zie foto’s hieronder), die van april - november valt waar te nemen in het struweel of in de bloeiende rough is een fraaie, gele zweefvlieg. Opvallend zijn de zwarte banden, het dof koperkleurig borststuk en de deels gele, deels zwarte poten. Daarbij onderscheidt het vrouwtje zich met gele achterdijen.

 

Van de 14 soorten Bijvliegen (een groep van zweefvliegen), heb ik nog drie soorten op onze golfbaan waargenomen, te weten de blinde bij, kegelvlieg en kleine bijvlieg.

De blinde bij (foto’s hieronder) lijkt op een bij maar is een zweefvlieg en niet blind! Bruin gekleurd met smalle gele dwarsstrepen en een behaarde kop en borststuk, het achterlijf is lichter behaard. Bij het mannetje zitten links en rechts geeloranje, driehoekige vlekken onder het borststuk. Ook komen donkere, bijna zwarte vrouwtjes voor. Net als de honingbij laat ook de blinde bij zijn pootjes hangen tijdens het vliegen en lijkt het stuifmeelzakjes te hebben, dit alles ter verwarring van de vijand.

 

Opvallend verschil tussen mannetjes en vrouwtjes is de afstand tussen de ogen, die elkaar raken boven op de kop bij de mannetjes en uit elkaar liggen bij de vrouwtjes, waartussen de enkelvoudige ogen zitten. De larven van de blinde bij leven in de waterhindernissen en poelen, de vliegen zelf eten nectar en zijn waar te nemen van juni - november. Overwintering van de vrouwtjes gebeurt in holle bomen, boomspleten of in gebouwen.

 

Ook de kegelbijvlieg (zie foto’s hieronder) is nog op het open veld te vinden, een soort die 1,5 cm groot is en zijn naam dankt aan het kegelvormige achterlijf van het mannetje. Is het borststuk lichtbruin behaard, zijn de voorste en midden voetdelen geel en de achterste donker gekleurd, het achterlijf is zwart met twee geeloranje vlekken. Nog waar te nemen op bloeiende beplanting tot november.

 

 

De kleine bijvlieg als de kleinste vertegenwoordiger is een fraaie zweefvlieg met witte banden, meer opvallend bij de mannetjes (zie foto’s hieronder).

 

 

Van de vier soorten Pendelvliegen, zijn nog twee soorten waar te nemen op de golfbaan, de citroenpendelvlieg en de gewone pendelvlieg.

De citroenpendelvlieg (zie foto’s hieronder), die aan een wesp doet denken, maar geen taille heeft, is met haar 12 tot 18 mm groter dan de gewone pendelvlieg. Ook in de tekening zijn er geringe verschillen, maar beide soorten hebben zwarte en gele lengtestrepen op het borststuk. Zoals bij meerdere zweefvliegen zijn de poelen door de baan belangrijk voor het afzetten van de eitjes en het leven van de larven, maar ook deze imago leeft van nectar.

 

De gewone pendelvlieg (zie foto’s hieronder) heeft ook zwarte en grijze vlekken op het achterlijf en midden op de kop een streep en is nog waar te nemen tot oktober, op bloeiende planten. Ook in de nabijheid van vochtige plaatsen.

 

Ook van de langlijfjes zijn nog vertegenwoordigers aan te treffen, zoals de grote langlijf (zie foto’s hieronder), een sierlijk klein, zwart-geel gestreepte soort met een dun lang lijf. Bij het mannetje zijn de vleugels korter dan het lange achterlijf. De poten zijn geel, de vleugels doorzichtig en het wordt 8–11 mm lang. Waar te nemen van mei - september rond bloeiende planten in de rough waar ze leven van nectar en stuifmeel. De larven eten bladluizen.

 

De kleine snorzweefvlieg (zie foto’s hieronder), ook bekend als pyjamazweefvlieg, dubbelbandzweefvlieg of cocacolazweefvlieg, vliegt nu ook nog. Ze zijn opvallend geel met regelmatige zwarte, dwarse strepentekening op het achterlijf, drie zwarte banden en strepen als snorren. Verder een zwartbruin en glanzend borststuk met een meestal gele 'uitstulping' aan de achterzijde. Grootte ca. 1 cm. Rode ogen. Leven van nectar en stuifmeel en zijn dan ook aan te treffen op nog bloeiende struiken en planten in de rough, de larven doen zich te goed aan bladluizen. Het vrouwtje legt haar eitjes in een bladluizenkolonie.

 

Kommazweefvliegen. Hiervan komen in ons land negen soorten voor. De op de golfbaan voorkomende terrasjeskommazweefvlieg (zie foto’s hieronder), dankt haar naam aan de vorm van de gele vlekken op het lijf. Groot ca. 1 cm, bruin lichaam met drie paar gele vlekken tot banden. Bij de vrouwtjes als drie paar kommavormige vlekken. Donker tot zwart borststuk en gele voorzijde van de kop. Komt voor op beschutte plaatsen in het open veld waar de rough rijk is voorzien van bloeiende planten. En ook deze soort legt de eitjes in bladluiskolonies zodat de larven direct kunnen eten.

 

Van de halvemaanzweefvliegen treffen we op de golfbaan nog de witte halvemaan-zweefvlieg aan, ook wel maanvlekzweefvlieg of halvemaanzwever genoemd. Hij is iets groter dan 1 cm en heeft kenmerkende, halve maanvormige vlekken in twee rijen van drie aan weerszijden van het achterlijf. Voor de rest is het achterlijf donkerbruin tot zwart, de onderzijde geel, vrij plat. Borststuk is bruin en sterk behaard langs de rand, zo ook rond de ogen, bovenzijde is kaal en glanzend. Ook deze zweefvlieg leeft van nectar en stuifmeel en ook hier eten de larven bladluizen.

 

Doodskopzweefvlieg (zie foto’s hieronder),ook wel doodshoofdzweefvlieg, een fraaie zweefvlieg die de naam ontleent aan de tekening op de bovenkant van het borststuk. Ze zijn 9–13 mm groot en daarmee een van onze grootste zweefvliegen. Doet wel een beetje denken aan een wesp en is waar te nemen van het voorjaar tot in de herfst. In de rough zijn ze opzoek naar nectar in de bloeiende planten maar we zien ze ook op de braamstruiken en brandnetels, terwijl de larven, zoals van veel zweefvliegen, leven van voornamelijk bladluis. Van de gele poten zijn de onderste delen zwart.

 

Kijk, luister en geniet!

 

 

Jacobskruiskruid

 

Deze als jacobskruiskruid bekende plant kent in de volksmond, afhankelijk van de streek, vele volksnamen. In de kop van Overijssel wordt ze wel koe- of beestebloem genoemd, in Waterland strommel, rond Zwolle ijzerboompje en op Texel munneke blaade.

Overal door de baan, op alle lussen, zien we momenteel geel bloeiende planten in de rough staan. Soms enkele planten, soms enkele vierkantemeters en circa 50 – 80 cm hoog. Dichterbij bekeken vormen de bloemschermen kleine bloemen met een krans van gele bloemblaadjes.

 

 

 

Deze veelal tweejarige planten zaaien zich als pionier uit op open plekken in het gras in de rough. Vandaar ook dat de dichtheid per jaar per locatie kans verschillen. De verspreiding is afhankelijk van wind (windverspreider) welke het vruchtpluis meeneemt. In dichte grasmatten komt de plant moeilijker tot kiemen.

 

 

Bijzonder momenteel is de bezetting van de planten met een gele zebrarups, de larven van de sint-jacobsvlinder. Deze giftige rupsen vreten de hele plant kaal, maar gelukkig heeft deze een groot herstelvermogen. Ook op de wortels in de grond groeien vaak weer nieuwe planten uit.

 


Het jacobskruiskruid is de waardplant voor deze rups. De giftigheid van de rupsen komt door het eten van het voor de meeste zoogdieren (ook voor de mens) giftige jacobskruiskruid. Zowel de bloemen als de bladeren bevatten stoffen (alkaloïden) die in de dunne darm worden omgezet in giftige, vrije alkaloïden. Ook kan de plant bij aanraking allergische reacties veroorzaken.
Naast het belang van deze plant voor het voortbestaan van de jacobsvlinder, is deze plant ook belangrijk voor het voortbestaan van het vlindertje ‘zwartwit knoopvlekje’ (een bladroller), de solitaire ‘duinzijdebij’, het kevertje ‘jacobskruiskruidaardvlo’ (een bladhaantje) en de ‘zaadvlieg’ (een bloemvliegensoort).

 

In de natuur vermijden de meeste grazers het jakobskruiskruid, zo zullen de reeën die onze golfbaan bezoeken ook niet snel van deze planten eten. Daarentegen zijn de schapen die worden ingezet om de rough te verschralen, minder gevoelig maar niet ongevoelig.

De sint-jacobsvlinder is een prachtige, opvallende roodzwarte vlinder uit de familie van de spinneruilen en de onderfamilie van beervlinders. Het is een dagactieve nachtvlinder die van april tot en met begin augustus vliegt en is waar te nemen in de rough op de zandrijke delen van de baan (met name rond hole 9 op Zuid). Vleugellengte: 15-21 mm.

 

Kijk, luister en geniet!

 

 

 

Libellen - Nieuw leven vanuit het water


(Foto: Ouderpaar Nijlgans met jongen op Oost 1)

Veel zullen wij als golfers niet meekrijgen van de bijzondere gebeurtenissen op, in en aan het water. Zeker niet van het leven dat nu in deze periode uit het water tevoorschijn komt. Goed, dat er twee jonge Nijlganzen zijn geboren op de vijver van Oost 1, dat is vrijwel iedereen al wel opgevallen. Maar minder in het oogspringend zijn de geboortes van de libellen en de juffers.


(Foto: Vijver op NB hole 15)

 

 
(Foto's: Links gewone oeverlibel en rechts blauwe breedscheenjuffer)

 

Wanneer iets uit het water komt, moet er ook iets in het water zijn gekomen en zie hier. De aanwezige libellen en juffers hebben hun eitjes afgezet in of nabij het water, gewoon uitgestrooid boven het water (echte libellen) of via een speciaal legapparaat in een voorgeboord plantendeel (waterjuffers).
De uit die eitjes geboren larven leven vervolgens in het water, buiten het zicht van de golfers en eten daar kleine waterdieren. Al groter wordend barsten de larven uit hun huid en vervellen zo wel negen tot zestien keer en steeds zonder die kenmerkende vleugels.

 
(Foto's: Links en rechts libellenlarven in verschillende levensstadia)

 

Tot de vleugelvorming kan onder water wel maanden tot jaren in beslag nemen, maar zodra de larve is volgroeid verlaat deze het water en zet zich vast op een waterplant of gewoon op de waterkant, dit wordt uitsluipen genoemd. Voor de laatste keer barst het laatste larvenhuidje open en komt het volwassen imago, met vleugels, te voorschijn. Nu oppassen en snel opdrogen en uitharden en dan....vliegen. De oude jas achterlatend. Dit bijzondere proces vindt plaats van eind mei tot half juni, dus nu kunnen we weer genieten van de rondvliegende echte libellen en juffers.

 
(Foto's: Links en rechts achtergebleven huid van libellen na uitsluipen uit het water)

 
(Foto's: Links en rechts achtergebleven huid van juffers na uitsluipen uit het water)

 

Binnen de orde der libellen wordt onderscheid gemaakt tussen de echte libellen of ongelijkvleugeligen en de juffers of gelijkvleugeligen. Er zijn meer dan 65 inheemse soorten bekend, op de golfbaan komen van beide enkele vertegenwoordigers voor. Ten opzichte van andere insecten vallen de libellen en juffers vooral op door hun relatief grote en geaderde vleugels, het lange slanke achterlijf, de grote facetogen op een beweeglijke kop, het schuin gericht borststuk en de naar voren geplaatste poten.
De echte libellen en de juffers worden hierna gescheiden beschreven.

Ook op onze golfbaan zijn de libellen vaak bij water te vinden, dit omdat hun larven daarop zijn aangewezen, maar treffen we ze ook aan door de baan, ver verwijderd van open water. Op de lussen Noord en Oost kunnen we ze aantreffen boven de waste area's, waarschijnlijk vanwege de opstijgende warmte. Afhankelijk van de temperatuur kunnen ze in grote groepen van honderden tegelijk rondvliegen boven de fairways over het gehele golfbanencomplex.

 
(Foto: Links de ogen van echte libellen, rechts de ogen van juffers)

 

In het oog springend zijn de grote, samengestelde ogen die uit 10.000 tot 50.000 facetjes bestaan. Bij de echte libellen raken ze elkaar bijna, bij de juffers staan ze verder uit elkaar. Licht en donker wordt waargenomen met nog drie extra, enkelvoudige ogen.

Libellen hebben forse monddelen waarmee ze kunnen bijten, steken kunnen ze niet. De kop kan in alle richtingen bewegen en is verbonden met het voorste borstgedeelte.
Opvallend ook is het naar achteren gekantelde borststuk waaraan de poten zitten. Hiermee kunnen ze hun prooi in de vlucht vangen. Ten gunste van de vliegkunst staan de vleugels centraler opgesteld.

Lopen doen libellen niet en de poten zijn dan ook aangepast aan het jagen tijdens de vlucht, waarbij ze een soort vangnet vormen. De vier vleugels kunnen los van elkaar worden aangestuurd en zo kan de libel stilstaan in de lucht, verticaal opstijgen en zelfs achteruit vliegen terwijl de vleugelslag langzamer is dan bij veel andere insecten. Ze behoren tot de snelst vliegende insecten.

Op de vleugels valt het netwerk van aderen op, waarvan de structuur een belangrijke rol speelt bij de determinatie. In rust houdt de libel in tegenstelling tot de juffer, de vleugels gespreid en soms iets naar beneden. De achtervleugels zijn aan de basis breder dan de voorvleugels.

 


(Foto: Let op de doorzichtige vleugels en het opvallende netwerk van aderen)

 

Het achterlijf van libellen en juffers is lang, gesegmenteerd en buigzaam, noodzakelijk voor de paring. Functioneel is het achterlijf belangrijk als stabiliserende functie bij het sturen. Aan het achterlijf zitten tangvormige aanhangsels waarmee het vrouwtje tijdens de paring wordt vastgehouden. Het achterlijf is opvallend grover bij libellen dan bij juffers.
Opvallend is het tandem vliegen van zowel libellen als juffers, waarbij het vrouwtje met de achterlijfaanhangsels wordt vastgepakt achter de kop of zoals bij de juffers achter het halsschild. Dit vormt het begin van de paring waarbij het mannetje zijn sperma heeft overgebracht naar zijn secundaire geslachtsorgaan omdat het primaire orgaan onbereikbare is gesitueerd voor het vrouwtje.

In het daaropvolgende stadium zien we de libellen en juffers in het zogenoemde paringswiel, waarbij de onderlijven bijeen zijn gebracht. In deze houding neemt het vrouwtje het sperma over van het mannetje waarna de bevruchting pas plaats gaat vinden bij de afzet van de eitjes. Deze unieke paringsmanier vindt zowel plaats in de vlucht als in rust en duurt van enkele seconden tot meerdere uren. Met haar legapparaat legt het vrouwtje de eitjes waarbij bij veel soorten, het bevruchtende mannetje haar nog steeds vasthoudt. Afhankelijk van de soort worden de eitjes in waterplanten gelegd of afgezet in het water of in de modder. Soms overwinteren deze en anders worden na enkele weken de larven geboren.

 
(Foto's: Links paring en rechts paringswiel azuurjuffers)

 

‘Echte’ libellen of ongelijkvleugeligen
Vertegenwoordigers die we op de golfbaan aantreffen zijn o.a. van de grote familie korenbouten. Deze vallen op door hun robuuste of compacte bouw en opvallende kleuren en tekening. De spanwijdte varieert van 4 - 7,5 cm. Het achterlijf is plat en breed. Kenmerkend is veelal ook de donkere vlek op zowel de basis van de achtervleugels, als op de voorvleugels.
De imago's zijn vaak te zien op zitposten op de grond of op plantenstengels of uitsteeksel. Tijdens het afzetten van eitjes kunnen vrouwtjes stil boven het water blijven hangen. De waterhindernissen door de baan zijn het biotoop voor de larven die daar in modder en molm op de bodem leven. Kennen we in ons land 21 soorten korenbouten, op Het Rijk van Nijmegen heb ik 3 soorten waargenomen, nl. de gewone oeverlibel, de grootste (tot 5 cm met 8 cm spanwijdte) en meest algemene oeverlibel in ons land.

 
(Foto's: Gewone oeverlibel, links mannetje, rechts vrouwtje)

Ook de aanwezige heidelibellen behoren hiertoe, zoals de te bewonderen bruinrode heidelibel, de steenrode heidelibel en de bloedrode heidelibel.

 

 
(Foto's: Bruinrode heidelibel links en steenrode heidelibel rechts, jong mannetje in geelgroene uitvoering)


(Foto: Bloedrode heidelibel)

 

Een andere groep van vertegenwoordigers, is die van de glazenmakers. Dit betreft veelal grote, krachtige libellen van 6 – 8,5 cm. lang met een spanwijdte van 6,5 - 9 cm.
Het donkere achterlijf heeft lichtere mozaïektekening, of is licht met een donkere rugstreep en is langer dan de vleugels. Het borststuk wordt gekenmerkt door schouder-strepen of een lichte tekening aan de zijkant, vaak ook komen beide voor. Eenmaal op de waterhindernis aanwezig zijn de mannetjes erg territoriaal ingesteld en vliegen regelmatig rond in zgn. patrouillevluchten.
Ook deze soorten leggen de eitjes in de oever- en waterbeplanting en ook hier leven de larven in het water.

Waargenomen vertegenwoordigers van deze familie zijn de grote keizerlibel, met ca. 8 cm. de grootste vertegenwoordiger binnen de familie. Mannetjes hebben een hemelsblauw achterlijf met zwarte lengtestreep en vrouwtjes groen met een donkerbruine lengtestreep.

 


(Foto: Grote keizerlibel)

 

Daarnaast is er de paardenbijter.
Ondanks dat het een grote libel is, is ze maar een kleine glazenmaker van 5,5 – 6,5 cm. In het oog springend zijn de lichte vlekken en mozaïektekening op het donkere achterlijf. Twee gele banden sieren de zijkant van het donkere, blauw getinte borststuk.  Komt vrij algemeen voor en vliegt in de nazomer al zwervend vaak in groepen rond boven de fairways, bunkers en greens.
Vanwaar paardenbijter? Dit omdat ze zich vaak in de nabijheid van paarden ophoudt.


(Foto: Paardenbijter)

 

Juffers of gelijkvleugeligen
Zoals bij de libellen aangegeven, vormen de juffers een onderorde binnen de orde van de libellen. Op de golfbaan komen we diverse vertegenwoordigers tegen van de in Nederland 26 aangetroffen soorten.

Hoe kunnen we de juffers onderscheiden van de echte libellen?

Grofweg als lichtere uitgave van de echte libel; het lichaam is lichter gebouwd met een lang en dun achterlijf, de ogen zijn relatief klein en staan aan de zijkanten van de kop, de vier vleugels hebben dezelfde vorm en worden in rust meestal langs of boven het achterlijf samengeklapt, dit in tegenstelling tot de libel die de vleugels spreidt. Uitzonderingen bevestigen de regel zoals hier de pantserjuffers.
Ook de juffers leggen eitjes in de waterhindernissen, waaruit nimfen komen die na enkele vervellingen ontwikkelen tot imago, een onvolledige gedaanteverwisseling waarbij ook hier wordt gesproken van larven in tegenstelling tot andere insecten met een onvolledige gedaanteverwisseling. Op de golfbaan treffen we ze aan rond de waterhindernissen of zwervend boven de baan en het zal opvallen dat er nogal verschillende soorten zijn. Toch gaan we hier niet dieper in op verschillen in families op grond waarvan wordt gedetermineerd.
Op de golfbaan treffen we vertegenwoordigers aan van de groepen waterjuffers, pantserjuffers en beekjuffers.

De waterjuffers met lang, dun achterlijf, zijn de meest soortenrijke familie van de juffers. De voor- en achtervleugels zijn gelijk van vorm en worden in rust opgevouwen boven het achterlijf gehouden. Kenmerkend ook zijn de wijd uiteen staande, bolle ogen. Over het algemeen is het achterlijf voorzien van een zwarte, variabele tekening. De vleugelspanwijdte ligt tussen 2 - 4,5 cm.

Van de waterjuffers, waarvan de mannetjes vaak opvallend gekleurd zijn, treffen we op de golfbaan de azuurwaterjuffer, de vuurjuffer en lantaarntje aan, de meest algemene (water)juffer in ons land.
 

 
(Foto's: Azuurwaterjuffer, links en rechts)

 

De ongeveer 32-35 mm grote azuurwaterjuffer, is een kleine, slanke soort. Bij voorkeur bij de waterhindernissen met stilstaand water zoals op de golfbaan aanwezig. Zwarte poten, vliegt maart tot en met september.

De vuurjuffer doet zijn naam eer aan en is grotendeels rood gekleurd en is tot 3,5 cm lang, heeft zwarte poten en ze vliegen van maart tot en met september.

 


(Foto: Parende vuurjuffers)

 

Het lantaarntje is 3-3,5 cm groot en komt ook voor bij de waterhindernissen op de golfbaan. Vliegt van mei – september, piek rond eind mei en begin augustus. De naam is afgeleid van het ene, achterste, blauwe segment tussen de zwarte, overige segmenten van het achterlijf.


(Foto: Lantaarntje)

 

De pantserjuffers kennen slechts vijf vertegenwoordigers in Nederland en daarvan komt er één voor op de golfbaan. De naam slaat op de metaalachtige kleur. De overwegend groene, brons- of koperkleurige pantserjuffers met een opvallende metaalglans, zijn in vergelijking met andere juffers vrij groot en stevig gebouwd (4-5 cm lang).
Kenmerkend is de rusthouding waarbij de vleugels half gespreid worden gehouden. Te zien op de waterhindernissen in de zomer vanaf begin juli, en het najaar tot in november.

Op de golfbaan treffen we de grote, tot bijna 5 cm. lange houtpantserjuffer aan, de langste pantserjuffer. Stilstaand water als de aanwezige waterhindernissen zijn geschikt biotoop, waarbij de eitjes worden afgezet in de bast van bomen nabij het water. Het achterlijf is breed en lang en metaalgroen. Ze vliegen van half juli tot in november, met een piek in augustus-september.



(Foto: Parende houtpantserjuffers)


Van de beekjuffers worden in ons land twee soorten waargenomen en één hiervan op de golfbaan, de weidebeekjuffer, rond het Siepke, de enige plaats waar stromend water voorkomt.
Opvallend en het meest in het oog springend zijn de geheel of gedeeltelijk donker blauwzwart gekleurde vleugels van de mannetjes. Ten opzichte van alle andere juffers zijn ze groot, tot wel 50 mm. De vleugels van de vrouwtjes zijn groen of meer bruin.


(Foto: Weidebeekjuffer)

Kijk, luister en geniet!

 

 

Zwevende rupsen

Ze zijn er weer, de zwevende rupsen onder bomen en struiken. Aan lange spinseldraden die vertikaal in de baan hangen, laten honderden rupsen zich naar de grond afzakken. Wanneer je op zoek bent naar je bal onder een boom of struik, kan het maar zo zijn dat je in je haren en achter je kraag spinseldraden voelt of rupsen krijgt toegevoegd. Het gaat hier om de rupsen van de bekende stippelmotten of spinselmotten. Tot deze vlinderfamilie behoren soorten waarvan de rupsen begin zomer, gemeenschappelijke webben spinnen.

 


(Foto: Met spinsel ingepakte struik en kaalgevreten door rupsen van de stippel- of spinselmot.)

 

Het spinsel is taai en lastig te verwijderen en kan tot een behoorlijke plaag leiden. Gelijktijdig worden de ingepakte bomen of struiken geheel kaal gevreten.
Hun voorliefde gaat uit naar fruitbomen om de eitjes op af te zetten, maar op de golfbaan kunnen we nesten aantreffen op o.a. meidoorn, krent, kers, sleedoorn en kardinaalsmuts.
De imago’s van deze kleine vlinders, zijn wit en zwart gespikkeld. Ze vliegen op diverse nectarrijke, bloeiende planten door de baan, van struiken tot kruidachtigen.

 
(Foto's: Links en rechts imago’s van stippelmot.)

 

Op de golfbaan treffen we de rupsen aan van de meidoornstippelmot, vogelkersstippelmot en  kardinaalsmutsstippelmot.

De meidoornstippelmot vliegt van half juni - oktober en kent één generatie. Het is een opvallend witte, satijnachtige vlinder met gespikkelde vleugels die in rust langs het lijf liggen, waardoor ze een lang smal uiterlijk heeft. De achterrand is iets opgericht en kamvormig, ze hebben geen lange snuit, wel lange antennes. Reeds in mei zijn de vraatzuchtige larven waar te nemen die uitgroeien naar 15-22 mm lange, groengrijze rupsen met een zwarte kop en aan beide zijden van het lichaam banen met zwarte vlekken, twee per segment.

 

 
(Foto's: Links- en rechtsboven rupsen van de meidoornstippelmot. Onder vogelkersstippelmot in de rough.)

 

 

Ook kunnen we de vogelkersstippelmot aantreffen. Een prachtig zijdeachtigwit, klein imago met heldere zwarte stippen bezet. Spanwijdte tussen de 16 en 25 mm en vliegt van juli - augustus. Zoals de naam aangeeft is de waardplant van deze soort, voor de rupsen, de vogelkers en Amerikaanse vogelkers en ook haar rupsen maken een uitgebreid nest van spinsel en vreten hele bomen kaal.
De vlinders kunnen we aantreffen op diverse nectar leverende bloemen in de rough. Ook verwarring van het imago met andere soorten is hier mogelijk. Ze lijken nagenoeg allemaal op elkaar en de verschillen zijn klein.

De kardinaalsmutsstippelmot komt algemeen voor op de golfbaan en het imago lijkt op die van de vogelkersstippelmot en behoort ook tot de familie van de stippelmotten. Met een spanwijdte van 19 tot 26 mm, een kleine vlinder, wit en gekenmerkt door de zwarte stippen. Vliegt van juni - oktober.

 

 
(Foto's: Linksboven nest rupsen van kardinaalsmutsstippelmot, rechts langs stevige spindraden zakken ze naar de grond.)

De geelbruine rupsen van de kardinaalsmutsstippelmot, met twee rijen zwarte stippen, treffen we vooral aan in de struiken van de karinaalsmuts, gekenmerkt ook door de rijke spinsels die de toppen van de struiken bedekken.

 

Om naar de grond te komen voor verpopping laten de rupsen (ook van de andere stippelmotten), zich langs soms meters lange, stevige, vertikale spindraden zakken. Er is één generatie per jaar, de rupsen treffen we aan van mei tot juni, dus momenteel.

 

Kijk, luister en geniet!

 

 

 

Wantsen

Met het vooruitzicht op het weer bezoeken van de golfbaan, duiken we met flora en fauna eens in een toch wel opvallende groep van insecten die op onze golfbaan kunnen worden waargenomen, de wantsen. Een keverachtig insect.

Wantsen verschillen van de kevers door over het algemeen een platter lichaam en het ontbreken van insnoering tussen borststuk en achterlijf. In tegenstelling ook tot de kevers, lijkt de wantsnimf niet direct op de imago.
Wantsen hebben een onvolledige gedaanteverwisseling, kevers een volledige gedaanteverwisseling.
Wantsen komen veelvuldig voor over de hele golfbaan en het gehele jaar. Ze vallen op door hun vorm die doet denken aan een wapenschild.
In Nederland komen iets meer dan 600 soorten voor.
De imago's zijn vaak klein tot ca. 1,5 cm. groot en zijn te vinden op nagenoeg alle blad-gewassen, bij tijd en wijle ook op de greens.

Er zijn soorten die zich hebben aangepast aan leven in of op het water zoals het bootsmannetje, ook wel rugzwemmer genoemd omdat ze op de rug onder de waterspiegel zwemt en de schaatsenrijder, die we in de vijver of waterpoelen aantreffen. Laatstgenoemde zien we op de waterspiegel lopen.

Vanwege de onvolledige gedaanteverwisseling hebben we bij wantsen veelvuldig te maken met nimfen, onvolwassen exemplaren. Deze lijken soms in de verste verte niet op de ouders.


(Foto: Bootsmannetje of rugzwemmer op het droge.)

 

 

 
(Foto's: Links bootsmannetje of rugzwemmer in het water, rechts schaatsenrijder, op het water.)

In beginsel hebben wantsen vier vleugels, bij sommige soorten zijn deze gereduceerd.
In tegenstelling to